De familie tuin

Tuinen zijn altijd een plekje van rust geweest voor mij. Mijn moeder hield erg van tuinieren en planten en was altijd bezig met verpotten, snoeien en water geven. Mijn vader hield van een nette onderhouden tuin, dus maakte de tegels schoon en haalde onkruid weg. En mijn oma hield van sparen, ze spaarde allerlei tuin spullen bij elkaar en gaf die dan weer door. Haar tuin stond vol Buddha beeldjes, LED lampen in alle kleuren die op zonne-energie werkten, tuinstoelen, ligbanken, een schommelset, bamboe tuinschermen, kussens en tafeltjes. Een hele fijne plek. Op zondag zaten we samen in de tuin met thee, koekjes, en tientallen knipperende kermislampjes. Een fijne tijd.

Door de jaren heen ben ik zelf natuurlijk vaak verhuisd. Eerst als puber als je uit huis gaat en je overal en nergens terecht komt. Van een mini kamertje driehoog achter, naar een studio op industrie terrein, tot een kraakwoning in het centrum. Heel lang heb ik geen tuin gehad, en ik kende ook eigenlijk geen studenten die dit wel hadden. Een tuin in een grote stad is een luxe die niet veel mensen zich kunnen veroorloven. Pas toen ik ging samenwonen met mijn liefde en we twee inkomens hadden, konden we op zoek naar een huisje met een klein tuintje. Die vonden we niet makkelijk, want die wil iedereen wel hebben natuurlijk!

Op een gegeven moment hebben we onze drang om in de stad te wonen kunnen los laten. Deze drang ontstaat als je jong bent, veel uit gaat en je dus veelal centraal wil wonen, voor school, werk en feestjes. Mogelijk heb je nog niet een rijbewijs dus dan wil je ook geen kilometers fietsen elke dag. Maar zodra je gaat samenwonen (of genoeg verdient in je eentje) en je je rijbewijs hebt, maakt het niet meer zo veel uit waar je woont. Je wil zelfs liever iets meer rust en parkeerplekken hebben! Dus toen wij ons eerste huis samen kochten, kochten we er een met een ruimte tuin. Het eerste wat we erin hebben gezet? Een bamboe tuinscherm en Buddha beeldjes.